Een weekend om niet licht te vergeten
Zondagochtend. De zon stond al hoog, de thermometer nog laag. We knipoogden fris naar de nog steeds volle maan.
Een weekend om niet licht te vergeten.
Zondagochtend. De zon stond al hoog, de thermometer nog laag. Inmiddels leken wij gewend aan een Koosloze survival. We knipoogden fris naar de nog steeds volle maan. Al om 9.15 of iets eerder of iets later vertrokken wij in konvooi richting de omgeving van Namen.
Vreemd genoeg arriveerden wij vroeg, te vroeg. Was dit een teken? De gids, die onze gidse José bleek te zijn arriveerde spoedig na ons. Er kwamen ook nog mannen mensen omhoog rijden. Direct nadat zij waren uitgestapt omringden zij onze Gidse. Zij lieten haar vervolgens geen moment uit het oog. Het was alsof een blonde godin werd omringd door haar fanatieke volgelingen. Hadden we er oog voor gehad dan hadden we hen vragen kunnen stellen over het hoe en waarom van dit vreemde schouwspel. Het viel ons echter niet op. We hadden het te druk met ons om te kleden. Eenmaal gehuld in bunkeroveralls en soortgelijk, allen botten bij en mijnwerkersdop op de kop, nam onze OpperGidse ons goedkeurend van top tot teen op. Hans van Ingrid protesteerde nog dat dat toch niets gedaan was speleologen met kaplaarzen. In je rubberen kaplaarzen over de Hoge Venen OK, niënte problem. Maar dit, dit was gekkenwerk. Hier was degelijk klim- en klautermateriaal vereist. Echter, protesteren hielp niet. De blik van onze OpperGidse, aangevuld met die van haar inmiddels in fel kleurig tenue gestoken bodyguards lieten hem snel inbinden. “Nee verder niks meenemen: alles gaat daar beneden toch kapot”. Deze opmerking van onze OpperGidse had ons te denken moeten geven. Dan hadden wij niet hoeven te mee maken wat wij hebben moeten meemaken. Maar dat zijn slechts overdenksels achteraf. Pieter heeft even geen oog voor OpperGidse, hij staart stinkend jaloers naar de high tech uitfit van Hans van Ingrid zonder Ingrid: IJsstijgbeugels, High Energy Super Lumen Mini Vinger LED en een mysterieus op astronautenvoedsel lijkend rolletje dat Hans van Ingrid met een zelfverzekerde blik van “Da’s voor het geval dat” in zijn rechter bot liet glijden. Pieter zag inmiddels bronsgroen. Nog even op de Onderwaterwegwerpfoto, nog zo’n onweerstaanbaar gadget. Was het van de kou dat Pieter inmiddels blauw zag of …
Nog steeds opgewekt liepen we door het bronsgroen eikenhout richting …. een gat in de berg. Niemand had ons gewaarschuwd voor wat we hier tegen kwamen. In niets leek dit op de ingang van de Grotte de Han of de Grotte de Rochefort. Onaangekondigd liep er een Ardens bergriviertje richting het hol, struikelde over de drempel en stortte het zich met donderend geweld in de diepte. De gestudeerden onder ons vermoedden dat de Rivier de Styx in de Griekse Hades er ooit zo uitgezien moet hebben. Dat hol, die dioline, was dat voor ons bestemd???? Moesten wij daarin? Eenieder van ons slikte even iets weg. Nu begrepen we opeens waarom er meer begeleiding was dan wij in eerste instantie nodig achtten. Nu werd het ons allen duidelijk. Dit avontuur had een meer dan gemiddelde mate van hachelijkheid in zich. Survival is leuk maar het moet niet veel gekker worden schoot het door Peers hoofd. Maar wij lieten aan onze gidsen niks merken van onze twijfel en wisten nog steeds de ene na de andere flauwe grap er uit te persen. Als vanouds voer iedereen tegelijkertijd het hoogste woord en ook ditmaal was er nergens een touw aan vast te knopen. Het gevolg was dat de briefing op niets uitliep. Als er al iets werd verteld over karstverschijnselen, sijpelend regenwater, oplossend en afzettend kalk, ging dit allemaal aan ons voorbij. “Het lachen zal ze nog wel vergaan” mompelde onze OpperGidse met soort van macabere grijns op Heur gezicht zoals alleen OpperGidsesen die op hun gezicht kunnen toveren. “Het lachen zal ze nog wel vergaan” herhaalde ze zacht. Niemand had het gehoord. Iedereen had het veel te druk met het bedenken van een volgende diepzinnige opmerking. Alleen Guido met zijn jonge en dus nog scherpe gehoor ving het op en was vervolgens verdacht stil. Onder de indruk van wat hij zag in de ogen van onze begeleiders, dorst hij ons niet te waarschuwen.
Als de bijna tweemaal zeven dwergen begaven wij ons, achter elkaar aan struikelend richting gat in de berg. Achterblijvers knikten ons kort vaarwel. Gelukkig dat de zwaar ijzeren traliedeur al wijd open stond anders was het hier al fout gegaan.

We klommen, klauterden, lieten ons zakken en zetten ons schrap. Onze OpperGidse dartelde als een jonge ondergrondse berggeite om ons heen. Gewapend met een fototoestel legde ze alles vast wat er vast te leggen was. Hoe dieper we in ingewanden van de berg rondwroetten hoe vrolijker ze werd. Voor en achter ons hadden Heur bodyguards post gevat. Toen het daglicht ons niet meer kon bereiken bleek dat in deze onderwereld niet onze OpperGidse Opper was maar gids Jan. OpperOpperGids Jan hield er de onhebbelijke gewoonte op na ons bovengronders de stuipen op het lijf te jagen met opmerkingen als “Wie stond op het lijstje te worden achter gelaten?” en “Dertig procent keert niet terug” en “…” meer van dit. Guido was echter de enige die doorhad dat dit geen macabere grapjes waren. Maar nog steeds onder de indruk van de blik in de ogen van onze OpperGidse, dorst hij ons niet te waarschuwen.

De stemming zat er bij ons nog steeds goed in. Af en toe klonk er Indianengezang ‘Oehah, Oehah’ enzo, of een: ‘Och was ik maar, bij moeoeoeder thuis gebléééven’. Het Indianengezang inspireerde Peer om zijn omstanders het gezicht te grimeren. Onze vooroordelen over de Bourgondische lichaamsbouw van sommigen van ons werden gelogenstraft. Soms waren bolle buiken een groot voordeel (ze konden zich met peristaltische bewegingen op en neer bewegen!), soms een nadeel. De ruimten en vormen bleken kleurrijke namen te hebben: Het Paradijs, de Kathedraal, de Koeiekut, de Brievenbus, de Kurkentrekker. Er waren hier overal stalactieten opgehangen en stalagmieten neergezet. Druipstenen zuilen bedierven ons het uitzicht van de weidse kamers. De grot, in het bijzonder de Koeiekut bleek flink uitgeleefd te zijn. Een echte oefengrot. Jaaahhh, speleologie bleek een sport voor potente jonge mmmannen en voor dierenliefhebbers. Beneden aangekomen, al weet je nooit in een grot wanneer je beneden bent aangekomen, kwam Hans met z’n rolletje astronautenvoedsel: Werthers Echte! Degenen die niet doorhadden wat er allemaal op het programma stond, namen gretig een snoepje. Anderen wachtten geduldig tot OpperGidse een soort Hoorn des Overvloeds tevoorschijn toverde. Snikkers, Marsen, drinken et cetera et cetera, te veel om op te noemen.

Toen begon de terugweg. Het met veel bravoure uitgeroepen: Diepste punt??? Dat zullen we nog wel eens zien! werd vakkundig afgestraft door OpperOpperGids Jan. Op onze buik gingen we door het diepste punt, een horizontale sleuf van niet meer dan 20 centimeter hoog. Links houden! werd er geroepen. Nat en onder de drek kropen we de sleuf weer uit. De bodyguards zaten ons al op te wachten, zonder moeite waren zij via de droge heenweg weer teruggegaan… Dit rook naar handelen met voorkennis. Een voor een gingen we door de smurrie. Op een gegeven moment stak Melvin zijn hoofd uit de blub en kon met moeite uitbrengen: “zijn dit jouw Werthers Echte?”. Onbewust had hij hiermee een trent gezet, om het kwartier kwam iemand naar mij toe: Hans is dit van jouw? Meestal ging het om de kekke ijsstijgbeugels, die eigenlijk compleet overbodig waren. En trouwens, ze gingen toch kapot zoals alles wat tegen de regels werd meegenomen. Achteraf durf ik best te erkennen dat onze OpperGidse daarin gelijk had. Het roer werd omgegooid toen op een gegeven moment OpperOpperGids Jan vroeg net iets te hard of iemand de weg terug wist. Natuurlijk wisten we dat. Met een ongezonde hoeveelheid bluf ging Hans voorop. Iedereen volgde tot zijn verbazing. Totdat iedereen bij was (Hans, heb jij dit verloren?).

We klauterden, we gleden, we peristaltiekten wat af en zolang het omhoog ging waren we blij. Het “ik geloof niet dat wij hier eerder geweest zijn” klonk nog niet benauwd. Nog niet. Onze begeleiders troostten ons met geruststellende woorden: … op de terugweg ziet alles er anders uit, door de lichtval en de schaduwen. Achteraf had een van hen een goede tip, als je vooruit gaat in een grot moet je steeds achterom kijken. Te laat. Niemand durfde het nog hard op te zeggen, we waren meesterlijk verdwaald in dit geweldig interessante ondergrondse gangenstelsel. We trokken ons op en lieten ons zakken. Het mocht niet baten. De opgewektheid sloeg om in angst. Iemand probeerde met een liedje de stemming op te krikken maar het ‘Och was ik maar bij moeoeoeder thuis gebleeeven’ klonk zo klaaglijk dat het slechts averechts werkte. Mijn werkerslampjes werden allengs zwakker, de hunne ook. Na een tijd, het leken wel uren zaten we in het donker. Wat te doen. Op de tast verder? Onbegonnen werk. Angst sloeg om in heuse doodsangst. Zouden we hier in de ingewanden van deze berg aan een weinig heldhaftig einde komen?
Maar zelfs in deze hachelijke situatie liet de ware Scylliasinstelling zich gelden. Met grappen als het volgende probeerden we de harde werkelijkheid enigszins te relativeren: “Stoot degene die voorop kruipt met zijn hoofd tegen de rotswand van bordkarton en PUR-schuim, dondert het hele décor toch in elkaar. Hard roept de regisseur “CUT”. TL balken flitsen aan. Wij knipperen in het felle licht met de ogen. Even later hangen we met z’n allen aan de bar totdat de filmset door de crew weer is opgebouwd. Klaar voor een volgende scène”. Lachen joh, als een boer met kiespijn. Het hielp ons niet uit een benarde situatie. Rob zei iets te hard voor zijn doen: survival is leuk, maar het moet niet veel gekker worden. Wie, was niet te zien maar iemand begon zachtjes te grienen. Een ander prevelde: “Wat zou Koos gedaan hebben”. Het was alsof hiermee de gedachte van elk van ons werd vertolkt. Het was of we werden aangeraakt door een heilig vuur. Dit gaf ons moed, hoewel de situatie daar niet toe uitnodigde. Altijd een gezonde trek was Hans op zoek zijn Werthers Echte. Al zijn overallzakken navoelend kwam hij opeens zijn High Power Super Lumen Mini Vinger LED tegen. Helemaal vergeten dat hij die nog had en een wonder dattie het nog deed! Een koel blauw licht vulde plotseling de ruimte waarin we zaten. Hey, doe dat licht uit! Ik raak helemaal verblind! Het is ook niet snel goed. Toen we enigszins aan het licht gewend raakten werd het ons duidelijk dat onze kansen gekeerd waren. De lichtval en de schaduwen die het dappere lampje produceerde op een van de wanden zorgde voor een aftekening die verdacht veel leek op de silhouet van Koos. Koos wees naar een gat onder in de wand. Vertrouwend op Koos, riepen we allen tegelijk “Die kant op”. Ook in onze adem, die in deze koele vochtige ruimtes direct in waterdamp veranderde, tekende zich het beeld van Koos af. Elke uitademing weer. We waren door Koos bevangen. En Geest Koos maar wijzen tot hij er een lamme arm van kreeg “die kant op!”. Dit kon toch niet waar zijn. Droomden we? Auww, ook knijpen veranderde niets in onze waarnemingen. Massahysterie kon het ook niet zijn, we waren per slot van rekening slechts met z’n 16-en. Hoe dan ook we waren nog nooit zo blij met de verschijning van Koos. Zie je wel, zei Piet, “Koos komt altijd op een moment als je hem niet meer verwacht! Op naar de vrijheid. Koos wees de weg. Achter elkaar aan kropen we , klauterden we, met of zonder peristaltiek door een stelsel van ruimtes, gangen, spleten en … een reusachtige Koeiekut. De Koeiekut was een verticale spleet van zo’n anderhalve meter, een halve meter meer of minder, met op de juiste plaats een geweldig clitoris. Dit alles in de vorm van, je raad het al, een enorme Koeiekut. Een natte droom van elke rechtgeaarde stier. Een voor een plopten we uit de Koeiekut. Het was of dat we dit al eens eerder hadden meegemaakt, lang geleden. De lichtjes preutse geest van Koos probeerde te voorkomen dat onze OpperGidse vunzige animale pornofoto’s maakte van onze wedergeboorte.
We zaten overduidelijk weer op bekend terrein voor de OpperOpperGids en onze OpperGidse met haar bodyguards. OpperOppergids Jan gaf zich gewonnen, en leek er zich niet om te bekommeren dat zijn snode plannen, die hij ongetwijfeld had, waren mislukt. Plotseling haalde hij ergens reservebatterijen vandaan. Spoedig werd alles weer overvloedig verlicht. Alsof er niets gebeurd was hernamen Gidsen en begeleiding weer het initiatief. Wij kropen achter hen aan door de Brievenbus, we klauterden door het Paradijs en gleden door andere leuk benaamde ruimten. Het ging steeds verder omhoog. Op een gegeven moment kwamen we bij een ondergrondse regenbui. Dit was natuurlijk weer de rivier Styx, die zich met donderend geweld langs ons heen in de diepte stortte. Tegen de stroom inzwemmend kwamen we boven waar we eerder die dag naar beneden waren gekomen. Nog nooit waren we zo blij daar onze groene tuinkabouter Dimitri te ontwaren, geflankeerd door Adriaan Mart en Bassie Paul en Ryni. Een voor een stapten we over de drempel van de stalen traliepoort. Voldaan knipoogden we naar de nog steeds volle maan, in de wetenschap dat we iets substantieels hadden toegevoegd aan onze levenservaring. Per slot van rekening maak je niet elke dag een bijna-dood ervaring mee gecombineerd met een wedergeboorte. Natuurlijk lieten we de boven-de-grond-blijvers niets merken van hoe bang we waren geweest. Onze grappen en grollen rolden alweer snel door het Ardense bronsgroen eikenhout. OpperGidse José, deed een poging ons te debriefen. Daar waren wij echter nog lang niet aan toe. Toen Gidse José doorhad dat het niets uithaalde ondernam ze nog een poging ons te interesseren voor een lidmaatschap van haar Speleologenclub. Het was duidelijk dat wij geslaagd waren. Overigens, na wat wij daaronder met haar hadden meegemaakt getuigde dit best wel van lef, waarmee zij bij ons met maar liefst tien punten in aanzien steeg.
 Jan Theunissen, Paul van Zandvoort, Marcel Knol die probeert zich te verstoppen achter Michel van Leeuwen, Jorg van Bladel en Wim van der Linden die helaas buiten beeld is gebleven.
Hiep hiep hoera voor José en haar mannen. Bedankt voor deze fantastische ervaring! ’s Avond, werd er lekker nagepraat in een gezellig restaurantje in Uden. Al gauw vloeide het bier rijkelijke en rolden de grappen en grollen over tafel. Wij, wederboorlingen, waren echter wat stiller dan normaal en hielden wijselijk onze mond over wat wij daar in die Ardense onderbuik hadden meegemaakt. Bang om uitgelachen te worden en trouwens, de bovenblijvers zouden ons toch niet geloven. Ik, ik moest het echter van mij afschrijven. Vandaar dit relaas.
Hans Schut |